Colombia in the sixties (2): Jungle golf

Colombia. Regenwoud, 1963. Mijn Firma heeft hier in de tweede wereldoorlog een nederzetting gebouwd met huizen, kantoren en werkplaatsen. Een hospitaal waar alle ingrepen kunnen gebeuren. Een school.Tweeduizend huisjes voor de arbeiders, samen de Colonia genaamd. Huizen voor de honderd employés. De rivier zet in het natte seizoen vaak alles blank. De huizen zijn daarom langs lusvormige straatjes op dijken gebouwd, metershoog boven het terrein. In de diepte ziet men struikgewas waartussen ongedierte, slangen en leguanen huizen. Er is een bioscoop bij de Colonia. Aparte clubs voor  Colonia en stafemployés. De employés hebben een zwembad en een  golfcourse. Negen holes langs de rand van de jungle, met eigen clubhuis. Een grote supermarkt van de Firma, het Commisariato. In het woud staat de eigen electriciteitscentrale, die met het kamp verbonden is door hoogspanningsleidingen door een lange smalle clearing. Even buiten het kamp een kazerne voor het bataljon soldaten, dat het kamp en de installaties bewaakt. De wegen zijn met bulldozers uit de rode aarde gekrabd en worden regelmatig besproeid met dun asfalt. Dat geeft samen met het oppervlak van de  grond een harde weg, die spekglad wordt als er een paar druppels regen op vallen. Dan moet je al rijdend de Landrover op four-wheel drive zetten. Een ferme klap op een gele knop houdt je op de rechte koers. Bij de landingsplaats van de pont en bij de ingang van het kamp veel soldaten in Amerikaanse fatigues en vechtpetten.

Buiten het werk is hier niets anders te doen dan golfen. Ik koop van iemand een tweedehands golfset en krijg les. Geen wind. We zitten midden  tussen de Caraïbische kust en de bergen waar de hoofdstad ligt. Die tussenruimte van 1500 kilometer is opgevuld met oerwoud. Als op een green iemand een sigaret op steekt, blijft de rook bewegingloos zweven. Totdat je er doorheen loopt. Op een dag horen we al lopende over een fairway de palmbomen ruisen. Un temblor, een lichte aardbeving die we al lopend niet kunnen voelen maar wel kunnen horen. Aardbevingen komen hier vrijwel dagelijks voor zoals overal langs de Andes. Uit een van de huizen schalt ‘Hello Dolly’, van Louis Armstrong. Vreemde gewaarwording, in die jungle.

Op een dag kan ik nauwelijks liggen, zitten, staan of lopen. Naar het hospitaal.  Ik mag meteen bij de arts naar binnen. Hij probeert op het vloerkleed met een afwijkend uitziende putter een golfbal in een liggend blikje te tikken. ‘Three-yard putts are the meanest’, zegt hij. Hij is blijkbaar niet onder de indruk van mijn Spaans. ‘Sit down, have an ant’. Op zijn tafel staat een groot blik met geroosterde mieren, in chocola gedoopte hormigas culonas. ‘A proven aphrodisiac’, zegt hij al puttend. Ze knisperen tussen mijn tanden en blijken heel lekker te zijn. Ik ben niet verbaasd om de geneesheer met een putter bezig te zien. Alle kampdoktoren golfen fanatiek. De meeste mensen hier zijn gezond. De artsen zijn hier voor de zekerheid, por si acaso,  omdat we hier volkomen geisoleerd van de buitenwereld zitten. Ze hebben een kort lucratief contract en kunnen hier mooi hun handicap verlagen. De dokter  ziet me strompelen en luistert naar mijn verhaal.‘Het is hier altijd 30 graden en 100% vochtig en op kantoor loop je airconditioned ruimtes in en uit. Er helpt maar een ding en dat is flink Vitamine B slikken, elke dag een paar, zoals ik doe met de mieren.’ Hij zet een mega-pot pillen voor me neer. ‘Put on some weight too, Negativo, that will help’.

Ik meet 65 kilo bij 1m87. De mensen hier geven elke gringo op de dag van aankomst een bijnaam. De mijne is ‘El Negativo’. Niet vanwege een negatieve uitstraling maar omdat ik er volgens hen uitzie als een fotonegatief.

 

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel