Love in winter

She came to me in the early morning
following a night shift at the bank
tired and strangely wound up
from counting money
from reading The Faerie Queene
she came with the night air in her fur collar
and the cold mist of the city and the East River
on her cheeks and hands
look how cold my hands are
she said, touching my face
under her coat, she was warm as though from a fire
I took from her hair a silver comb inlaid with red jasper
and, imperiously, she shook out her hair
“If you ask me,” she said
“I think Spenser is out of control”
she talked of night-time rivalries in the bank
a Civil War was being waged in the Loan Department
she spoke of Edmund Spenser
and the Irish background to his epic poem
it isn’t his technique that bothers me, she said
he just didn’t know when to stop
I took off her clothes quietly and with great skill
(the sound of a buckle or clasp
could break the spell)
as she thrilled to my touch
and continued to talk
now slowly, now in a whisper
of sub-prime loans—
how ravenously she loved
how purposefully, knowing this to be the cure
her opponents vanquished in the pitch of excitement
bank officers, credit applicants, Spenserian stanzas,
professors of English literature
dispatched to Oblivion
from my Bower of Bliss
where I drank in her sighs
and her cries I caught in a silver net

Stuart Dodds

Een oproep aan moedige uitgevers

Uitgevers! Wie van jullie begint er een ‘Kleine Franse Bibliotheek’? In aansluiting op mijn voorgaande blog ‘Smakelijk gekeken en gelezen’ is hier een dozijn titels van tijdloze Franse boeken die het verdienen om alsnog vertaald te worden. Het zijn oude favorieten waar ik het eerst aan denk, quelques-uns de mes coups de coeur. Dus de keus is heel persoonlijk. Om te controleren of er van deze boeken Nederlandse vertalingen zijn, had ik alleen het internet ter mijner beschikking. Dus het zou kunnen dat sommige ervan ooit zijn vertaald. Onderstaande boeken worden in Frankrijk nog steeds verkocht, van de meeste is een film gemaakt.

In alfabetische volgorde:

1947 Marcel Aymé: Le Vin de Paris

1943 René Barjavel: Ravage

1919 Pierre Benoît: L’Atlantide

1959 Antoine Blondin: Un Singe en hiver (zie foto)

1956 André Dhôtel: Le Pays où l’on arrive jamais

1935 Luc Dietrich: Le Bonheur des tristes

1973 Romain Gary: Les Enchanteurs

1911 André Gide: Isabelle

1919 André Gide: La Symphonie Pastorale

1948 Hervé Bazin: Vipère au poing

1950 Hervé Bazin: La mort du petit cheval

1965 Albertine Sarrazin: L’Astragale

In de komende maanden ga ik korte impressies over deze voor mij bijzondere boeken schrijven. Bijvoorbeeld, een boek als Ravage is actueel. Het is een indringend science-fictie-achtig boek dat een toekomst (2052) in Frankrijk en elders beschrijft waarin alles volautomatisch functioneert. Dan valt de stroom uit en blijft uit…

Smakelijk gekeken en gelezen

Le Vin de Paris, van Marcel Aymé. Een bundel pakkende, vaak hilarische verhalen uit 1947. Ik noem er een paar. La bonne peinture. Het smakelijke schilderij. Vlak na de oorlog, wanneer alles nog op de bon is, kijkt een uitgehongerde man naar een schilderij in een etalage en voelt zich opkikkeren. Na een uur kijken voelt hij zelfs dat hij uitstekend gedineerd heeft. Hij komt dagelijks terug. Het blijkt dat de artiest de bijzondere gave heeft om voedzame schilderijen te maken. Men hoeft er maar naar te kijken en men heeft gegeten en gedronken. De galeriehouder krijgt het door, ziet er brood in, na een tijdje breidt hij de business uit, sjieke schilderij-kijk diners worden georganiseerd. Uiteindelijk gaat de regering zich er mee bemoeien en wordt er een ministerie van voedzame-schilderij -productie opgericht.

Een ander verhaal uit dit boek, La Grâce,  gaat over een man die in de ogen van de Heer zoveel genade heeft dat hij van Hem een permanent aureool rond zijn hoofd heeft gekregen. De man vindt het genant, hij experimenteert met hoeden om niet op te vallen. Geen succes, de mensen blijven zijn lichtende aureool zien. Dan gaat hij zondigen om het aureool kwijt te raken. Eerst kleine vergrijpen, dan zwaardere, op den duur stort hij zich op de lichte vrouwen, maar tevergeefs, hij blijft genade vinden in de ogen van de Allerhoogste.

Van het beklemmende en komische verhaal La Traversée de Paris, de tocht door Parijs, is een beroemde film gemaakt, met Jean Gabin, Bourvil en Louis de Funès. Twee mannen slepen zich in 1942 van de ene naar de andere kant van Parijs met een geslacht varken in een koffer.

Het is jammer dat le Vin de Paris nooit in het Nederlands is vertaald. Hetzelfde geldt voor zoveel andere legendarische Franse boeken uit de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog. Uitgevers zien er geen brood in, vertalen is duur. Sommige bijzondere Franse boekjes die wel vertaald zijn worden niet herdrukt. Al die boeken komen in Frankrijk nog steeds uit, dus er is nog steeds interesse voor bij de generaties van nu.

Exercices de Style, van Raymond Quéneau. Een jonge man staat op het achterbalcon van een Parijse autobus. Hij heeft een zeer lange nek. Rond zijn hoed geen band maar een veter. Mensen stappen uit. De man irriteert de persoon naast hem door op zijn voet te gaan staan. Ruzie. Een kwartier later wordt de jonge man gezien bij het station Saint-Lazare, samen met een vriend, waartegen hij zegt dat hij een extra knoop aan zijn regenjas moet naaien. Hij wijst precies aan waar. Een zot verhaaltje van een pagina.

Waarom is dat boek zo bijzonder? Omdat Queneau het verhaaltje negenennegentig keer vertelt, steeds in een andere stijl. In de vorm van metaforen, op verraste toon, op de wijze van een droom, aarzelend, beledigend, in alle mogelijke werkwoordstijden, in deftige taal, in vulgaire taal, met tussenwerpsels, met uitroeptekens, Javaans accent, Italiaans accent en ga zo maar door. Een kostelijk boek. Zeer leerzaam ook, mocht u uw stijl willen oefenen, zij het in het Nederlands of in het Frans. Dit juweel is ooit in het Nederlands vertaald door Rudy Kousbroek. Het heet “Stijloefeningen’. Zijn vertaling is niet meer te vinden op de tweedehands markt. Waarom wordt het niet herdrukt? Ik ging op zoek via internet en vond dat het gebruikt wordt door Louise Cornelis bij haar schrijfcursussen. Ik las dat het misschien voor de cursus herdrukt zal worden en wellicht ‘uitgebreid’. Een loffelijk initiatief, alhoewel ik vind dat het boek van Queneau moet blijven. Eventuele extra’s los bij te voegen voor cursisten.

Longing

Often I would see the express train
hurtling through our small station
on the Great Western Railway
dining cars with men and women laughing
and glasses raised in a toast—
a mime show in a capsule
in the midst of this sudden fury
this earth-shattering noise—
how I longed to be on that London train
rushing towards Bristol
through grassy embankments
into tunnels and darkness
and out again into the blinding light of day—
the train that never stopped—
how I longed to be a member of that elite
speeding Westward

Stuart Dodds

Borneo in the sixties: de satraap

Ooit maakte men intercontinentale reizen per boot. Ik werkte net bij een multinational toen alles begon te veranderen. Toen ik in Borneo aankwam was de  Firma nog georganiseerd als de Rooms-Katholieke kerk. Of het Perzische rijk onder Cyrus dat, nadat ze Babylon hadden verslagen, de Joden naar huis liet gaan en zelfbestuur gaf. Gedecentraliseerd. De Perzen hadden dat toen al goed gezien. Voor het internet en de globalisatie was het niet verstandig om het wereldwijde rijk van een Firma centraal te bestieren. Gebrekkige communicatie en locale politiek vereisten een plaatselijke aanpak. Het Centrum stuurde een Directeur met globale instructies en liet hem voorlopig zijn gang gaan. Dat kon soms jaren duren. Als hij een te grote bok schoot werd hij vervangen. Nu gaat dat anders. We zijn daardoor iets kwijt geraakt. De overzeese satrapen van mijn Firma  waren figuren die je in het Engels ‘larger than life’ zou noemen. Zoals voorkomen in de korte verhalen van Somerset Maugham over het Verre Oosten.

Het is meer dan eens voorgekomen dat een satraap een paleis voor zich liet bouwen. Op een dag sprak ik erover met een van de piloten van de Firma. Hij had alles meegemaakt. Hij had voor een dergelijk project zelfs graszoden ingevlogen op Trinidad. De luchtbrug had enkele weken geduurd. Het verbaasde hem dus niet dat onze satraap een paleis had gebouwd dat uitzag over de zuid-chinese zee. Elke maand voerde de piloot een shopping flight uit naar Singapore. De satraap  en zijn vrouw gingen daarmee inkopen doen voor de finishing touch van het Huis. Om de vlucht een democratisch tintje te geven mochten vrouwen van  geselecteerde collega’s een ‘draw from the hat’ maken. De gelukkigen mochten mee. De piloot was net terug van alweer zo’n vlucht. We zaten met een shandy in de Club, onder een parasol aan de rand van het zwembad, met uitzicht op het strand en de Zuid-chinese zee. Ik was nieuwsgierig bij hem komen zitten omdat hij een blauw oog had van het type Sjors en Sjimmie. De andere piloot en de boordmechanicus, die verderop zaten, hadden ook een gehavend gezicht. Mijn vriend de piloot vertelde dat er de vorige avond flink gemat was na het diner in de Cockpit, een restaurant in Singapore dat nederlands-koloniale rijsttafels serveerde. Onze satraap had de rekening niet willen betalen omdat er iets niet aan klopte. Bij het verlaten van het restaurant stonden zes Chinese koks het gezelschap op te wachten. Alleen de satraap zelf was ongedeerd gebleven.

De piloot had de satraap vurig verdedigd uit dankbaarheid, omdat die rechtstreeks bij de fabriek twee Beechcrafts had aangeschaft zonder ruggespraak met het Centrum in Europa. De satraap vond dat zuiniger dan huren. Ook  had hij op eigen initiatief een Hovercraft laten komen. Op proef. Die proef slaagde bij het op en afgaan van stranden uit zee. Het aanleggen bij metalen structuren op zee leidde echter tot deuken over en weer. Terwijl het contract werd uitgediend, bracht de hoverchauffeur Harry ons eens  met de Old Time Music-Hall naar een andere kustplaats. Spelers, requisieten en costuums. Dan kon het ding tenminste een keer nuttig gebruikt worden. De zee was onstuimig. Men zong  ‘Harry row the boat ashore, Halleluja’, terwijl het vehikel enorme klappen in de golfdalen maakte.

Ik moet toegeven dat ik onze satraap wel bewonderde. Stijl. Elke dag legde hij de twee kilometer van zijn Huis naar het Kantoor af in een immense zwarte rechthoekige Daimler met Maleise chauffeur in songkok en wit jasje toetoep. De auto werd The Hearse genoemd, de Lijkwagen.

Tien jaar later kwam ik de satraap tegen in een bar in Abu Dhabi. Hij werkte voor een andere firma. Hij stelde me voor aan de directeur van de plaatselijke electriciteitscentrale van het gouvernement. Hij was vergeten dat ik die man al kende. Ik had hem al eens in Borneo op de piano begeleid toen hij ‘The man who broke the bank of Monte-Carlo’ zong, in onze Christmas Music-Hall. Hij was toen aldaar de directeur van de plaatselijke electriciteits centrale van het gouvernement. Ik moest weer denken aan Somerset Maugham.

Borneo in the seventies: Never mind

In Borneo kwam op een dag een oude maar fitte Chinees aan de deur. Op een motorfiets. Hij had een hoed op waarvan de brede vettige voorrand blijvend achterover lag. Omdat hij altijd hard reed. Die hoed zat klem op zijn hoofd. Op de bagagedrager had hij een groot vierkant pak, in bruin vetvrij papier. Bijeengehouden door een flink aantal touwtjes. Hij kwam daarmee lenig en ongehaast binnen. Gehurkt maakte hij de touwtjes los. Hij spreidde zijn waren uit op het chinese vloerkleed dat ik eens in de winkel van zijn neef had gekocht. Het pièce de résistance was dit keer een prachtig groot tafelkleed. Een enkel handgeborduurd stuk met twaalf servetten bij. Ik vroeg hoeveel dat kleed kostte. Hij noemde zijn prijs. En natuurlijk ook de lagere prijs die alleen voor mij gold.

‘Dat is niet goedkoop, Johnny’, zei ik.

‘Never mind’, zei hij en vertrok, met achterlating van kleed en servetten. Onbetaald. Ik mocht op mijn gemak even kijken en nadenken. Toen ik een jaar later het land verliet, was hij nog niet opnieuw bij me langs geweest. Ik hoorde zeggen dat hij twee appartementen in Hong Kong had gekocht, voor zijn jonge nieuwe vrouw en zijn drie studerende jonge dochters. Hij was een legendarische figuur, die bij iedereen bekend stond als Johnny Nevermind.

Zes jaar later zag ik hem terug, toen ik opnieuw in Borneo kwam te wonen. Zijn ritueel was niet veranderd. Het handgeborduurde kleed dat hij uit het bruine pak haalde ook niet. Het was van het vorige zelfs niet te onderscheiden. Hij herkende me. Hij keek een beetje rond en zag een baby van twee maanden in een kinderwagen. Hij vroeg of het een jongetje of een meisje was.

‘Een jongetje’, zei ik.

‘Very lucky’, zei hij. ‘Dit jaar is een  Double Dragon Year dat slechts een keer in de zesennegentig jaar voorkomt. Alle Chinezen hebben geprobeerd dit jaar een zoon te krijgen. Very lucky. Mij is het niet gelukt, never mind.’

Toen heb ik hem betaald. Ik kreeg nog de oude prijs. Ik keek hem na terwijl hij schuin door de bocht ging, vol gas.

 

Van haar hield ik een nacht

‘Toch jammer dat we vandaag de dag niet meer in gala uniform per milord bij een grande dame op bezoek gaan,’ zei ik tegen mijn vriend de kunstschilder. Hij is een man van de wereld en met hem kan ik over die dingen praten. Hij weet dat een milord een rijtuig is dat in de 19e eeuw over de Parijse straten reed als een soort taxi. Ik had net la Cousine Bette gelezen van Honoré de Balzac en ik vertelde hem hoe reeds de eerste alinea van dat boek me had gepakt als het begin van een spannende film.

‘De gele handschoenen van die man!’, zei Peter Peereboom. ‘Heb jij dat boek ook gelezen?’ zei ik, ‘dat is toevallig!’ Hij heeft dan wel veertien jaar in Parijs gewoond en gewerkt maar ik wist nog niet hoe diep hij in de Franse literatuur zat. Ik ga elke Donderdag en Vrijdag bij hem, in de sigarenwinkel De Graaff in de Heulstraat in Den Haag, Le Figaro en Le Monde halen vanwege de literaire supplementen. Over en weer hebben we elkaar dan veel te vertellen, tussen gretige klanten door die hun rantsoen Havana longfillers of hemelse repen Chocolaad komen halen. Het was even rustig in de mooie zaak, hij stak een verse sigaar op. ‘Ik zal het je nog sterker vertellen,’ zei Peter, ‘ik heb jarenlang een paar meter van het huis van die Madame Hulot af gewoond, in de rue de Bellechasse, en ik heb daar iets bijzonders meegemaakt. Iets voor je blog. Luister.

Het gebeurde op een zondagmiddag, een jaar of twintig geleden. Het was net herfst maar toch een beetje warm. Vanuit mijn raam kon ik naar beneden kijken in de ommuurde tuinen van de hôtels particuliers aan de overkant, zo ook in de tuin van de familie de Rothschild. Blijkbaar ging daar die middag een tuinfeest plaatsvinden. Bedienden versierden de bordessen met bloemslingers die ze maakten van takken uit de wingerd en asters uit de tuin. Er speelden vier kinderen. Het leek wel de tijd van de Balzac, de meisjes hadden strohoedjes op met zijden linten in kleuren van de herfst. Andere bedienden waren bezig een lange tafel te dekken, ze droegen fijngesneden gele lederen handschoenen. Door de val van het licht was te zien dat het damast op de tafel van de hoogste kwaliteit was, het bestek van zilver, waarschijnlijk van Puiforcat en de karaffen van Daum kristal.’

Peter staat erom bekend dat zijn verbeeldingskracht niet onderdoet voor de scherpte van zijn ogen.

‘De zon zakte rustig weg, ik had mijn schildersdoek op het chassis gespannen en was van plan een heftige confrontatie aan te gaan met mijn fantasie, vandaar de tubes felle kleuren die ik op mijn tafel had lagen. Het bordes van het Hotel Particulier aan de overkant liep langzaam vol met illustere karakters, de kleine kleurige puntjes op de revers van de mannen verraadden de Legions d’honneur die aan hen  waren uitgedeeld. Toen gebeurde het.

Een jonge vrouw maakte zich los uit de menigte genodigden en liep naar de schommel waar een kleintje met haar knieën in de herfstbladeren was gevallen, haar hoedje scheef. Het kind werd net afgevoerd door snel toegeschoten bedienden, toen de jonge vrouw omhoog keek in mijn richting. Ze staarde naar me met een glimlach op een manier die ik maar een andere keer heb meegemaakt. Dat gebeurde toen ik op de Boulevard St. Germain de actrice Isabelle Adjani passeerde.’ Peter bleef even in gedachten verzonken voordat hij verder ging.

‘Het schilderij werd abstract, de middag vorderde en er werden lichten ontstoken aan de overkant. Een drukte van belang, het gezelschap zat aan, de meest wonderlijke gerechten werden opgediend. Weer maakte de vrouw zich los en liep naar dezelfde plaats in de tuin, bij de schommels. De kinderen lagen op bed, vermoed ik. Haar frêle gestalte half aangelicht door de zachte bordes verlichting, keek zij mij lang aan met een indringende blik. Even dacht ik dat ze me zou roepen, want ik had ‘s middags in de tuin bekenden gezien, de buren van de Rotschilds, die ik vaak tegenkwam bij de traiteur. À propos, die buurvrouw was van de Amerikaanse tak van de familie Tolstoi, daarover vertel ik je later wel eens.

Toen het donker werd, ging het feest binnen verder, de ramen waren beslagen, er klonk pianomuziek. Het abstract was gelukt. Ik gaf het de naam: ‘Van haar hield ik een nacht.’

Een week later had ik expositie even verderop, in de rue de Bourgogne. Daar hing ook mijn nieuwe doek. Er kwam een echtpaar binnen, ze keken geïnteresseerd rond. De man was mijn abstract haast voorbij gelopen toen hij stopte, bij het naambordje. Hij bleef maar turen naar die naam. Hij kocht vervolgens impulsief het doek. Zijn vrouw was enthousiast over mijn kleuren en compositie, maar ze verstijfde toen ik haar zei hoe het schilderij heette. Ik zie ze nog de deur uitlopen met dat  grote pak. Later hoorde ik van mijn galeriehoudster dat ze gescheiden waren.’

Peter blies een grote wolk heerlijk geurende rook uit en bleef even stil. Hij zei:

‘De winter  kwam vroeg dat jaar en legde over de tuinen aan de overkant een mooi wit tapijt. Op de schommels werd niet meer geschommeld. Vaak keek ik naar die tuin, in de hoop haar nog een keer te zien. Ik zag zelfs geen voetstap in de sneeuw. Van haar hield ik een nacht.’

Pas toen ik thuis kwam besefte ik dat mijn krant nog in de sigarenzaak lag.

 

Alejandro Zambra heeft me iets toevertrouwd

Van elf uur vanochtend tot vier uur vanmiddag heb ik liggend op de bank een boek gelezen. Af en toe viel ik heel even  in slaap. Gedurende een kwartier heb ik iets gegeten, een boterham en een stuk chocola. Ik at werktuigelijk, omdat ik het boek niet kon verlaten. Dat ik tijdens het lezen af en toe even in slaap viel kwam niet omdat ik slaap had maar omdat ik me in het boek zo thuis voelde.

Ogenschijnlijk gaat het boek over een jongetje, later een jonge volwassene, die leeft in de schaduw van wat er gebeurd is in Chili sinds het aantreden van Pinochet tot nu. Maar voor mij is dat gegeven slechts een situering, een decor. Ik heb de afgelopen uren in het hoofd van iemand geleefd. Een echt iemand, een bedacht iemand, echte vriendinnen, bedachte vriendinnen, ze zijn niet uit elkaar te houden, echt gebeurd, gedroomd, alles is homogeen. Ik leefde in het hoofd van een groot verteller, iemand die je iets toevertrouwt dat hij aan niemand anders zal vertellen.

Het boek is oorspronkelijk in het Spaans geschreven maar geen moment had ik het gevoel een vertaald boek te lezen, zoals me te vaak overkomt. Het Nederlands is zo natuurlijk dat ik af en toe me geen rekenschap gaf of ik in het Nederlands of  het Spaans dacht terwijl ik rondliep in Maipú.

‘Manieren om naar huis terug te keren’, van Alejandro Zambra, prachtig vertaald door Luc de Rooy, een van de schatgravers van Uitgeverij Karaat.

Stuart Dodds: Coffee House

Coffee House

Holding the small white cup of coffee
in its small white saucer
and turning
to decide where I would sit
in this airy place
with lacy wrought-iron tables and chairs
and French windows opening onto a field of sunshine and wild flowers

I am aware of someone else (a familiar figure)
another man within me
aware of having turned this way before
with the exact same cup and saucer
looking about a room with hardwood floors
and outside, an unkempt garden
the smell of coffee and the hissing of espresso machines
two of us

there had always been two of us
not always on speaking terms
and rarely, in a musical sense, together
but this morning, we were together
one within the other
had we been color plates
you would say the registration was perfect
and that is how we would like it