Ontmoeting bij F.C. Terborgh : Maria (“Moussia”) Viktorovna Sila-Nowicki

 

Dit is de vrouw waarover Prokofiev op 29 december 1920 in zijn dagboek schreef, in Los Angeles : “and then a new face appeared, Baranovskaya, a former student of Meyerhold, a beautiful woman who suffered not at all by comparison with Ariadna…,  Baranovskaya I very much took to.”

Zij heette toen Maria Viktorovna Baranovskaya. Haar meisjesnaam : Maria Sila-Nowicki.

Ik maakte kennis met  “Moussia”, zoals haar intimi haar mochten noemen, op 14 mei 1935, in het dagboek van F.C. Terborgh. Zij was toen de vrouw van Terborgh’s boezemvriend Gino Antonini. Terborgh bleef nauw bevriend met hen beiden tot de dood hen scheidde.

Terborgh zag haar voor het eerst bij hen thuis, in Parijs, zie mijn artikelen over Terborgh vanaf nummer 16. Ook Slauerhoff heeft haar daar goed gekend, al sinds 1934, hij zat eens geduldig aan het ziekbed van haar dochterje Natasha, de latere dichteres Natasha Borovsky. De enorme ruzie die tussen Slauerhoff en du Perron ontstond, ging onder andere om deze Maria waarmee Slau, ten onrechte, dacht dat hij het makkelijk kon aanleggen.

Het was oorspronkelijk mijn bedoeling om dit verhaal op de Engelse en Franse blogs te laten voorlopen en niet veel  later met een Nederlandse vertaling te komen, omdat er op de Nederlandse blog eerst nog zoveel te vertellen was over Terborgh, vooral over zijn tijd in Spanje tijdens de Spaanse burgeroorlog.

Echter, het verhaal over Moussia maakte zoveel los bij lezers  in de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk en Rusland, dat het schrijven ervan een jaar lang een full-time bezigheid werd. Van overal werden me nieuwe informatie en foto’s aangedragen.

Het werden uiteindelijk vijftig lange artikelen met treffende  illustraties en bijzondere onthullingen, zoals die over Giacomo Antonini, de vriend van Terborgh.  Hij was voor de Tweede Wereldoorlog een bekende literair criticus, bevriend met de toenmalige groten van de Nederlandse literatuur.

Moussia, Russische uit een Poolse adellijke familie, in october 1917 gevlucht uit Rusland naar Amerika via Siberië en Japan samen met haar man, de Russische ‘Krupp’  Vladimir Baranovsky, door haar huwelijk met de grote pianist Alexander Borovsky Letse geworden en vervolgens door haar huwelijk met Giacomo Antonini Italiaanse, was heel bijzonder.

Zij rekende de groten der muzikale aarde tot haar vrienden, behalve Prokofiev ook grote pianisten en grote dirigenten uit de 1930-er jaren zoals Bruno Walter en Furtwängler. Na de oorlog verkeerde zij in de vooraanstaande literaire milieus van Parijs.

Mijn bronnen stelden mij in staat om haar te volgen vanaf haar voorfamilie in de 19e eeuw, via haar ontsnapping uit Rusland  in 1917 en haar eerste jaren in de Verenigde Staten (toen ze publiciteit maakte voor haar aangetrouwde zwager Alexander Kerensky, leider van het Provisionele Regering van Rusland), tot en met haar verblijf in Parijs van 1923 tot 1959.

Het was een onverschrokken vrouw, die er bijvoorbeeld  niet voor terugdeinsde om haar jongere broer uit de Lubjanka te gaan halen door in de 1920-er jaren bij de chef van de Tcheka op bezoek te gaan tijdens een tournee van haar toenmalige echtgenoot Borovsky. Ze haalde haar man Antonini in 1944 achtereenvolgens uit een fascistische en communistische gevangenis.

Vooral uit Frankrijk was er grote belangstelling voor mijn verhalen. Dat heeft ertoe geleid dat ik  op 18 Augustus jongstleden ook met een meer literair getinte Franse blog ben begonnen, in de vorm van een collectief met sommige van mijn inmiddels bevriende lezers, deze blog is genaamd  Les Cosaques des Frontières . De titel is een knipoog naar F.C. Terborgh, die zich een ‘grenskozak’ noemde. Een en ander is uitgelegd in het ‘À Propos’ van die blog. Ik publiceer daar behalve eigen verhalen ook mijn vertalingen van sommige korte verhalen van Terborgh, om hem bij mijn Franse lezers te introduceren. Uit hun reacties blijkt dat ze niet begrijpen waarom hij niet eerder is vertaald.

Door gebrek aan tijd zal een Nederlandse vertaling van de Moussia Kroniek  er niet meer van komen. Ik verwijs u daarom naar een van mijn twee andere ‘Curator’ blogs.

Komt u daar ook met Moussia kennis maken ?

 

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

F.C. Terborgh 16 – via Slauerhoff de eerste ontmoeting met Giacomo Antonini

Het ging in Tanger steeds minder goed met Slauerhoff’s moreel en gezondheid, na Terborgh’s bezoek in juni 1934. Op 20 oktober legde hij zijn dokterspraktijk stil  en ging op weg naar Nederland. Na wat per trein door het zuiden van Spanje langs Sevilla en Cordoba te hebben gereisd, arriveerde hij op zaterdag 27 oktober bij Terborgh in Madrid.

Hij bleef elf dagen logeren en toonde zich een niet al te makkelijke gast, alhoewel Terborgh hem overal enthousiast mee naar toe sleepte. Al de dag na aankomst ging men samen met de gezant Nepveu over slechte wegen naar Segovia en Sepulveda (door Slau steeds pesterig Soepelveda genoemd).

Slauerhoff sliep een groot deel van de tocht, waarbij men twee keer een lekke band had, “maar verklaarde later het landschap toch graag nog eens weer te willen zien.” Op maandag gingen de twee, samen met Terborgh’s twee beste diplomaten vrienden (Bull, Denemarken en Riba, Portugal) naar het circus. Dinsdag gaf de gezant een diner voor Slauerhoff, die echter niet op kwam dagen. Terborgh schrijft in zijn dagboek:

“Gedurende al deze dagen met hem vaak in de stad geweest. In café’s gezeten. Eens Frans Hellens ontmoet. Nog eens naar de bioscoop, ook een mislukte tocht naar het theater: Don Tenorio. Don Tenorio bleek ook in een ander theater gespeeld te worden en daar zat Slau. Een prachtige middag in het Pardo, we hebben over zijn kritische werkzaamheden gesproken. Een middag blijft hij thuis – heeft de hele dag aan twee gedichten gewurmd die niet willen lukken. Over allerlei literaire dingen en plannen gesproken.”

Soms  was er ruzie, want Slau was niet te genieten. Op 7 november vertrok Slauerhoff naar Parijs, waar hij op 11 november aankwam. Hij nam zijn intrek in een hotelletje maar bracht zijn vuile was bij zijn vriend de schrijver Eddy Du Perron die met zijn vrouw Bep aan de rue Erlanger in de voorstad Auteuil woonde.

De Du Perrons verkeerden in moeilijke omstandigheden en woonden in bij een Russische ex- senator Nossovitch, zijn vrouw en zijn mooie dochter Sofka. Slauerhoff reisde door naar Nederland, maar was op 20 januari 1935 alweer terug in Parijs, zoekend naar een vrouw en werk aan de wal want hij wilde stoppen als scheepsarts. Hij zag toen ook Du Perron’s Parijse vriend Pascal Pia, de latere vriend van Albert Camus. Pia zou Slauerhoff jaren later goed typeren: “een nogal… hoe moet ik het zeggen… nogal stuurloos persoon… die er niet goed toe kon komen geloof ik, om zich in te passen in de Hollandse samenleving, noch in een andere, en die altijd overhoop lag met de wereld waarin hij moest leven.”

Slauerhoff stelde Du Perron voor dat die naar Tanger moest gaan om zijn practijk te liquideren, maar Du Perron voelde zich niet goed en moest hard werken om in zijn onderhoud te voorzien. Hij nam Slauerhoff mee naar zijn stamcafé Le Mûrat in Auteuil waar hij haast elke ochtend een kop koffie dronk met Giacomo (“Gino”) Antonini, een Italiaans-Nederlandse literatuurcriticus en schrijver, die met zijn latere vrouw, de Russische Maria (“Moussia”) Sila-Nowicki vlakbij woonde in de rue Corot.

De aardige Antonini luisterde naar hun verhaal en bood aan om de klus in Tanger te gaan klaren. Slauerhoff stelde voor dat Antonini op doorreis bij Terborgh in Madrid zou aanleggen. Slauerhoff en de Antonini’s konden zo goed met elkaar overweg dat hij een tijdje bij hen mocht komen wonen in de rue Corot als hij wilde bijdragen in de kosten van het eten, want ook zij waren op dat moment in moeilijke omstandigheden. Slau toonde zich een prettige gast en zat geduldig en langdurig aan het bed van Natasha Borovsky, het tienjarige dochterje van Moussia, toen ze een kinderziekte had.

Op 11 maart arriveerde bij Terborgh een brief van Slau om Antonini aan te kondigen. Reeds de volgende dag kwam Gino in Madrid aan. Dit toevallige bezoek was het begin van een levenslange boezemvriendschap tussen de twee mannen, die ik enigszins heb kunnen volgen in de dagboeken van Terborgh.

Door allerlei gelukkige bijkomende  omstandigheden zoals mijn vriendschap met Natasha Borovsky en haar man Stuart Dodds heb ik me ook kunnen verdiepen in de passionerende levens van Gino Antonini en diens Russisch vrouw Moussia, die voortdurend dat van Terborgh zouden raken. Hun levens beschrijf ik parallel met deze geschiedenis van Terborgh, maar dan in mijn Franse en Engelse blogs, omdat het in die talen is, vooral in de Franse, dat ik veel persoonlijk bronnenmateriaal tot mijn beschikking heb.

Antonini bleef twee dagen en de mannen praatten tot diep in de nacht. Op 20 maart was hij al weer terug in Madrid en bleef toen negen dagen logeren. Terborgh nam hem mee naar  het Escorial waar in de buurt goed te wandelen viel, naar Toledo (zie foto, met Antonini) waar hij al vaak alleen of met zijn vrouw geweest was. Ze aten daar bij zijn vaste restaurant Vento de Aires zijn lievelingsmenu, gevulde patrijs, perdices estofadas.

Op 29 maart bracht hij Antonini naar Hendaye en zette hem op de trein naar Parijs. Op weg er naar toe zagen ze in de trein een mooie jonge vrouw, fantaseerden van alles om haar heen en besloten om ieder over haar een verhaal te schrijven. Dat is inderdaad gebeurd: Maria Concepción door Terborgh en Pilar door Antonini. Nadat Antonini vertrokken was, haalde Terborgh in Irún een nieuwe auto af, een zes-cylinder Renault Vivasport. Hij maakte er meteen op weg naar huis een ommetje mee, en was weer thuis in Madrid op 1 april.

“Soria, 30.-31.III.1935 Auto gehaald in Irun – mooie langzame tocht naar Soria – daar  zeer slecht gegeten.

Estella heeft merkwaardige gotische kerken en kleinere plaatsjes als Viana en Torres moeten wel een oponthoud waard zijn. Logroño ligt schilderachtig aan de Ebro. Maar nergens gebleven. Van Estella noordwaarts niets wat aantrekkelijk lijkt. Van Logroño naar Soria door een prachtig dal. Kalkformatie – zeer romantisch – over de pas 1700 m. in het donker naar beneden.

Onverwacht, achter een hoek, ligt de stad. De rossig zanderige kleur van een leeuwenvel heeft alles. Lage huizen met mooie stenen wapens boven de deuren. Arabische verandah’s. Wrange wijn – maiskoekjes en kweeperengelei. De uitlopers van de stad gaan tot aan de Duero – kleine huizen met rode daken tegen een heuvel – uit alle schoorstenen blauwe rook optrekkend als uit een  kolenmeiler. San Juan del Duero – prachtige zonnige ochtend met wilde viooltjes in de bouwvallige kloostergang. San Pedro – mooie Romaanse resten.”

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Friends: from one came another

In my recent article ‘Books: from one writer came another’, I described a trail of paper friends, authors whose works have come to inhabit my bookshelves. Along this trail, I have formed many real friendships. Some of these friends I have never seen. We have yet to shake hands! We know each other through the power of the written word and the occasional long-distance telephone call. One of these friends is Stuart Dodds.

In ‘Books,’ you will have read how I came across the works of  F.C. Terborgh, a pseudonym for the former Dutch diplomat Reijnier Flaes, and how my friendship with his son Reijnier led me to his father’s diaries, 1932-1948. Through these diaries I became a virtual witness to events of the Spanish Civil War, the Japanese occupation of Peking and to daily life in the spy-ridden free city of Lisbon in neutral Portugal during World War II. The diaries also took me to war-torn Warsaw during the post-war Communist take-over of Poland. It is during these ‘travels’ with Terborgh that I learned of Gino, Count Giacomo Antonini, an almost life-long friend of his.  This led eventually to my meeting, in person, with Gino’s widow, Karin Antonini, in the South of England in February of 2001. I made a brief reference to this meeting in my story ‘Women.’ Karin put me in touch with a wonderful couple in Berkeley, California:  Natasha Borovsky and Stuart Dodds.

Natasha, the daughter of Maria Sila-Nowicki and the celebrated Russian pianist, Alexander Borovsky, told me of her father’s friendship with Serge Prokofiev which began during their studies at the St. Petersburg Conservatory. Borovsky was one of the first to hear and play Prokoviev’s innovative piano music, including Visions Fugitives. Maria Sila-Novitzka would meet Prokofiev occasionally in the United States during the period 1918-1922.  At the Lyric Opera in Chicago in 1922, she went backstage at a performance of “Love for Three Oranges,’ when Prokoviev was conducting his own work.  When she told Prokofiev that she was going to Paris, he urged her to look up his friend Borovsky which she did; they were married within a year. Natasha was born in 1924. The Prokofievs also went to Paris  in 1923 and the two families were close friends until 1936 when the Prokofievs left for the Soviet Union.

Maria and Alexander were divorced in 1937 and when Maria married Gino Antonini, Natasha acquired a very interesting and dear stepfather. A few years after Maria’s untimely death in Boston in 1959,  Gino married Karin Barnsley.

Italian by birth with a Dutch mother, Gino was raised in Holland.  A true European intellectual, a lover of opera, he was a critic in the field of literature and movies. He even acted in a film—Sacha Guitry’s “Napoleon” in the role of Pope Pius VII! He knew all of the Dutch literary elite during the interbellum years and some of them became his friends, like Jan Slauerhoff,  Eddy du Perron and F.C. Terborgh. Thus, much is known about him through the biographies of a number of Dutch writers of that time. The most detailed and accurate biography of him was written by Ronald Spoor. It can be found in the Biographical Dictionary of The Netherlands, 1880-2000.  Mr. Spoor visited Karin Antonini several times in connection with his study.

In France, Antonini interviewed amongst others Paul Léautaud, Marcel Jouhandeau, Jean Paulhan, Jean-Paul Sartre, Gertrude Stein, Robert Brasillach, Henry de Montherlant and André Malraux, who dedicated his book La Condition Humaine to their mutual friend Eddy du Perron. Antonini contributed his personal recollections to the ‘Hommage’ in the Nouvelle Revue Française to André Gide and Albert Camus, both of whom whom he had met in person. Gino Antonini was a most interesting man who became truly alive for me in the last ten years through the contacts mentioned above.

All of these people have enriched my life in some way, directly or indirectly, through their creative work or through the gift of their friendship.  Whatever it is they shared (unknowingly in some cases) with me, I would like to share with others—across time zones and continents. This is what I am going to do in many of my blogs to come.

*   *   *

Natasha Borovsky was brought up in French schools in Paris and in Lausanne.  Forced to leave France at the outset of World War II, she came with her mother to the United States where she spent two years at Sarah Lawrence College and where her extraordinary language skills landed her a job translating wartime broadcasts from around the world for CBS News.

Natasha is the author of two works of historical fiction spanning the first half of the twentieth century. Their predominant themes are the shattering effect of war on families and the decline of the European aristocracy. Her first novel, ‘A Daughter of the Nobility’, was translated into ten languages, including Russian and Polish. Her second, ‘Lost Heritage,’ is a sequel with many new characters, completing a drama that began during the Russian revolution and ends at the time of the Yalta conference. Her published poetry collections are ‘Drops of Glass,’ ‘Desert Spring’ and ‘Grasp the Subtle Lifeline,’ the latter two with drawings by her daughter Malou Knapp.

Natasha died on May 31, 2012. Stuart Dodds, her husband, has agreed to contribute to my blog from time to time, with his poems and film notes. He is a former editor and syndication director at the San Francisco Chronicle, an award-winning poet and film buff.  He has given me permission to publish some of Natasha’s poems and reminiscences, in English and  French.

This is going to be fun. A most amazing beau hasard: Stuart and I share the same name. Both Dodds and Doets mean: the son of Doede, of Dodd, an ancient Frisian and Celtic name meaning ‘rounded.’ He calls me his ‘Frisian cousin.’  I call just him Stuart. It suits him for there is a princely ring to it.

 

 

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel