Yuan Dynastie, circa 1300
Mijn vriend Ken is dood. Hij had kind noch kraai. Vijfentachtig. Waarvan we elkaar vijfenveertig jaar kenden.Ik zag hem voor het eerst aan de evenaar. Verstokte vrijgezel. Voor zijn afleiding verzamelde hij. Chinees porcelein. Soms mocht ik een stuk van hem kopen. Dat ging niet vanzelf. Als een jaloerse minnaar hield hij het verborgen. In een rozenhouten kastje met een chinees slotje. Hij deed het geheimzinnig open. Hij gaf het stuk in de hand. Ik keek. Ik bevoelde, want dat moet. Dan ging het weer achter slot. Dit ritueel herhaalde zich gedurende maanden. Soms werden mijn smeekbeden verhoord. Als ging het om het afstaan van een orgaan. Dat kostte me dan vijfhonderd gulden. Zijn potjes waren ouder dan Ming. Ze moesten worden beloond naar evenredigheid met hun uithoudingsvermogen.
Veertig jaar geleden nam hij ontslag uit zijn vaste betrekking. Hij verhuisde naar de duurste plek bij Londen. Om zijn cottage en zijn beboste acre à contant te kunnen financieren, verkocht hij één enkele pot. Ik moet toegeven, het was zijn allermooiste. Vanuit zijn cottage bediende hij Sotheby’s en Christie’s. Belangrijke musea. Rijke verzamelaars. In plaatsen zoals Honolulu, San Francisco en Boston. In veilinggidsen herkende ik soms een van zijn potten. Onder de aanduiding ‘The Property of a Gentleman’.
Hij is altijd eenvoudig gebleven. We belden elke maand. In de goedkope uren. Een belangrijke aankoop beschreef hij vertrouwelijk. In termen die ik begreep. ‘Mohammedan Blue. Hui hui ch’ing. Orange peel glaze. Zo mooi als een fake. 350.000,00 US Dollars.’ Maar dat laatste zei hij niet.
Hij zei: ‘driehonderd vijftig joe es’.
Door zijn eenvoud behield ik het overzicht.