Tip: Mow’em & Roll’em

Ik had vroeger weinig tijd om verhaaltjes aan mijn kinderen te vertellen. Nu ik die tijd wel heb, hebben zij geen tijd meer om te luisteren want ze zijn in dezelfde situatie als ik vroeger. Daarom blog ik.

Een van mijn zoons, een frisse dertiger, hij die vreest dat hij niet zo’n goed geheugen heeft als ik maar bij de juiste associatie altijd blijkt geeft van een olifantengeheugen, vroeg mij gisteren: ‘ik heb eigenlijk geen tijd maar omdat je zo aandrong heb ik eindelijk je blogs gelezen. Waar haal je dat allemaal vandaan?’ Hij dacht zeker dat mijn ideeën spontaan opborrelen uit mijn onderbewuste, als een moerasgas zoals Godfried Bomans het eens uitdrukte.

Het antwoord dat ik hem gaf was geïnspireerd op dat van een oude tuinman. Ik was eens op cursus in Engeland en stond in het weekend te kijken naar bowling. Dat maffe spel (vond ik toen) van mensen in hagelwitte kleding ontrolde zich op een gemanicuurde bowling green die eruit zag als een splinternieuw biljartlaken.

Ogenschijnlijk een plat horizontaal vlak maar volgens mijn vroegere Engelse lerares Nel Schokking (bijnaam Miss Shocking) gewalst tot een pyramide, de top een paar cm hoger dan aan de randen. Niet te zien als je het niet weet. Als je het weet ook niet. Naast mij stond een Amerikaan, hij zei tegen de oude greenkeeper: ‘wonderful, zoiets ga ik thuis ook aanleggen, heb je nog tips?’

De man trok aan zijn pijp en antwoordde: ‘You mow’em and you roll’em’.

‘Is that all?” vroeg de Amerikaan.

‘Yes’, zei de tuinman, ‘and you keep on doing that for the next 400 years.’

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

The Queen’s canary

Elk jaar vindt op Trinidad de Carnival Road March plaats. Onderweg stopt de mars af en toe. Dan meten de grootsten der calypsozangers zich met elkaar. Het publiek bemoeit zich ermee. Uiteindelijk wordt de calypso koning van het jaar gekozen. Ik had vroeger  kennissen die dat evenement steeds wilden meemaken en zich van waar ook ter wereld rond Maart naar het eiland begaven, als ze maar even vrij konden nemen.

Toen ik er voor het eerst van hoorde, was ik in de jungle van Colombia, het was in de jaren zestig. Een collega kwam terug uit Trinidad met het laatste nieuws. In die tijd streden Mighty Sparrow en Lord Kitchener vaak om de kroon. Mighty Sparrow  (1934) heeft die tot nu acht keer gewonnen, daarom wordt hij de Monarch genoemd.

Het plaatje van Sparrow dat mijn collega  toen voor me meenam, de eerste calypso die ik ooit hoorde,  is voor mij nog steeds Het voorbeeld. Het lied roert een actueel sociaal probleem aan, in dit geval straatvervuiling en corruptie. Het steekt op goedmoedige wijze de draak met zowel het gezag als met de onderdanen zelf.

Er was toen op Trinidad net een wet uitgevaardigd die het deponeren van vuil in de tuin en op de openbare weg verbood op straffe van zes maanden gevangenisstraf. Mister Moses liep langs de weg met in zijn een ‘een bos rozen’. Hij hurkt langs de stoeprand en verlost zich van het boeket. In de verte ziet hij een politieman aankomen dus hij legt snel zijn hoed erover heen. De politieman ziet zijn haastige gebaar en wil weten wat er onder die hoed zit. ‘The queen’s canary’, zegt Moses, “but I have got it covered undér”. De politieman wordt boos en vraagt waarom hij het beest niet in een kooi heeft. ‘Goeie vraag’, zegt Moses, ‘goed dat je er bent. Let even op die vogel, ik ga een kooi kopen, het beest is uit het paleis weggevlogen, ik ben bang dat hij me ontsnapt want er is een hoge beloning uitgeloofd. Ik ben zo terug.’ Terwijl Moses weg is, komt een  inspecteur er bij en hoort het verhaal. Hoger in rang en belust op de beloning, licht hij de hoed langzaam een stukje op en pakt voorzichtig de kanarie.

‘I broke every bone in its body’, zegt hij. ‘Die verdomde kanarie is dood.’

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Van haar hield ik een nacht

‘Toch jammer dat we vandaag de dag niet meer in gala uniform per milord bij een grande dame op bezoek gaan,’ zei ik tegen mijn vriend de kunstschilder. Hij is een man van de wereld en met hem kan ik over die dingen praten. Hij weet dat een milord een rijtuig is dat in de 19e eeuw over de Parijse straten reed als een soort taxi. Ik had net la Cousine Bette gelezen van Honoré de Balzac en ik vertelde hem hoe reeds de eerste alinea van dat boek me had gepakt als het begin van een spannende film.

‘De gele handschoenen van die man!’, zei Peter Peereboom. ‘Heb jij dat boek ook gelezen?’ zei ik, ‘dat is toevallig!’ Hij heeft dan wel veertien jaar in Parijs gewoond en gewerkt maar ik wist nog niet hoe diep hij in de Franse literatuur zat. Ik ga elke Donderdag en Vrijdag bij hem, in de sigarenwinkel De Graaff in de Heulstraat in Den Haag, Le Figaro en Le Monde halen vanwege de literaire supplementen. Over en weer hebben we elkaar dan veel te vertellen, tussen gretige klanten door die hun rantsoen Havana longfillers of hemelse repen Chocolaad komen halen. Het was even rustig in de mooie zaak, hij stak een verse sigaar op. ‘Ik zal het je nog sterker vertellen,’ zei Peter, ‘ik heb jarenlang een paar meter van het huis van die Madame Hulot af gewoond, in de rue de Bellechasse, en ik heb daar iets bijzonders meegemaakt. Iets voor je blog. Luister.

Het gebeurde op een zondagmiddag, een jaar of twintig geleden. Het was net herfst maar toch een beetje warm. Vanuit mijn raam kon ik naar beneden kijken in de ommuurde tuinen van de hôtels particuliers aan de overkant, zo ook in de tuin van de familie de Rothschild. Blijkbaar ging daar die middag een tuinfeest plaatsvinden. Bedienden versierden de bordessen met bloemslingers die ze maakten van takken uit de wingerd en asters uit de tuin. Er speelden vier kinderen. Het leek wel de tijd van de Balzac, de meisjes hadden strohoedjes op met zijden linten in kleuren van de herfst. Andere bedienden waren bezig een lange tafel te dekken, ze droegen fijngesneden gele lederen handschoenen. Door de val van het licht was te zien dat het damast op de tafel van de hoogste kwaliteit was, het bestek van zilver, waarschijnlijk van Puiforcat en de karaffen van Daum kristal.’

Peter staat erom bekend dat zijn verbeeldingskracht niet onderdoet voor de scherpte van zijn ogen.

‘De zon zakte rustig weg, ik had mijn schildersdoek op het chassis gespannen en was van plan een heftige confrontatie aan te gaan met mijn fantasie, vandaar de tubes felle kleuren die ik op mijn tafel had lagen. Het bordes van het Hotel Particulier aan de overkant liep langzaam vol met illustere karakters, de kleine kleurige puntjes op de revers van de mannen verraadden de Legions d’honneur die aan hen  waren uitgedeeld. Toen gebeurde het.

Een jonge vrouw maakte zich los uit de menigte genodigden en liep naar de schommel waar een kleintje met haar knieën in de herfstbladeren was gevallen, haar hoedje scheef. Het kind werd net afgevoerd door snel toegeschoten bedienden, toen de jonge vrouw omhoog keek in mijn richting. Ze staarde naar me met een glimlach op een manier die ik maar een andere keer heb meegemaakt. Dat gebeurde toen ik op de Boulevard St. Germain de actrice Isabelle Adjani passeerde.’ Peter bleef even in gedachten verzonken voordat hij verder ging.

‘Het schilderij werd abstract, de middag vorderde en er werden lichten ontstoken aan de overkant. Een drukte van belang, het gezelschap zat aan, de meest wonderlijke gerechten werden opgediend. Weer maakte de vrouw zich los en liep naar dezelfde plaats in de tuin, bij de schommels. De kinderen lagen op bed, vermoed ik. Haar frêle gestalte half aangelicht door de zachte bordes verlichting, keek zij mij lang aan met een indringende blik. Even dacht ik dat ze me zou roepen, want ik had ‘s middags in de tuin bekenden gezien, de buren van de Rotschilds, die ik vaak tegenkwam bij de traiteur. À propos, die buurvrouw was van de Amerikaanse tak van de familie Tolstoi, daarover vertel ik je later wel eens.

Toen het donker werd, ging het feest binnen verder, de ramen waren beslagen, er klonk pianomuziek. Het abstract was gelukt. Ik gaf het de naam: ‘Van haar hield ik een nacht.’

Een week later had ik expositie even verderop, in de rue de Bourgogne. Daar hing ook mijn nieuwe doek. Er kwam een echtpaar binnen, ze keken geïnteresseerd rond. De man was mijn abstract haast voorbij gelopen toen hij stopte, bij het naambordje. Hij bleef maar turen naar die naam. Hij kocht vervolgens impulsief het doek. Zijn vrouw was enthousiast over mijn kleuren en compositie, maar ze verstijfde toen ik haar zei hoe het schilderij heette. Ik zie ze nog de deur uitlopen met dat  grote pak. Later hoorde ik van mijn galeriehoudster dat ze gescheiden waren.’

Peter blies een grote wolk heerlijk geurende rook uit en bleef even stil. Hij zei:

‘De winter  kwam vroeg dat jaar en legde over de tuinen aan de overkant een mooi wit tapijt. Op de schommels werd niet meer geschommeld. Vaak keek ik naar die tuin, in de hoop haar nog een keer te zien. Ik zag zelfs geen voetstap in de sneeuw. Van haar hield ik een nacht.’

Pas toen ik thuis kwam besefte ik dat mijn krant nog in de sigarenzaak lag.

 

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Bertus

Ooit behoorde ik tot de Haagse penose. Een hoogtepunt in mijn leven. Mijn overige punten waren medium height, zie je. Meestal.

Dat zat zo. Ik zal een jaar of negentien geweest zijn. Ik had een gat in de markt ontdekt. Amerikaanse toeristen. Ze kwamen ’s zomers. Met de boot, helemaal over de atlantische oceaan. Ze namen hun auto mee. Vreemde nummerborden. Idaho World Famous Potatoe. Minnesota Ten Thousand Lakes. Vooral militaire families uit Duitsland. De Amerikanen hielden daar toen nog een oogje in het zeil. Enorme auto’s, het leken wel deinende schepen.

Het waren bemiddelde echtparen van een zekere leeftijd, ze keken niet op een dollar. Ze namen me mee uit eten. Ze lieten zich goedmoedig foppen. Zo maakte ik ze terloops wijs dat er in Holland geen rheumatiek meer voorkomt. Steevast vroegen ze: ‘Hoe kan dat? Het  is hier toch koud en vochtig?’ Ik zei dan dat het kwam door onze world famous Zaalberg dekens. Wanneer we in Volendam aankwamen liet ik ze hun slee vlak voor de grootste souvenir shop parkeren. Ze lieten zich er gewillig naar binnen duwen. Daar lagen die dekens opgestapeld tot aan het plafond. Het was zo geregeld. Ze werden per zeepost naar hun huisadres in Amerika verstuurd. Ik ving vijftien procent. Cash in het handje, want anders stopte ik voortaan voor een andere winkel. Heel lucratief. Vooral als ik met een autobus kwam. Het induwen was dan bewerkelijker maar zeer productief.

In die bussen zaten meestal geen echtparen. Hardpratende oude mevrouwtjes met rode jassen en lawaaibrillen en blauwsel in hun grijze haren, nieuw voor Nederland in die tijd. Piepjonge bobby-soxer meisjes die goed luisterden en alles opschreven. De mannen waren thuis gebleven om geld te verdienen, zeiden ze. Het feminisme was daar toen nog niet algemeen uitgebroken, zie je. Wanneer ik ze bij het Vredespaleis ging uitladen zorgde ik altijd dat we precies voor de neus van Bertus stopten. Bertus stond er met een gebruind gezicht, in weer en wind. Met de New York Times en de Herald. Bertus vond mij dus een ‘goeie jongen’. Wachtend op mijn vrouwen, luisterde ik graag naar zijn Haagse verhalen. ’s Morgens stond hij altijd met een pak kranten over zijn arm in de hal van het Hollandsch Spoor. Een enorme stapel naast zich. De Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Hij reikte die razendsnel uit aan zijn langsrennende klanten. Betalen kwam later. Een boekje hield hij niet bij. Zaak van vertrouwen. In hetzelfde vertrouwen vertelde hij me over zijn zoons. Die zaten alle drie vast wegens ontvreemding van koperdraad. Het was de tijd van de Koreaanse oorlog. ‘Het zèn doodgoeie jongens’, zei hij. ‘Ze doen geen vlieg kwaad.’ Hij droeg ’s zomers en ’s winters een pet. In bed ook, denk ik. Soms krabde hij even op zijn spierwitte kale hoofd dat ontzettend afstak bij zijn gezicht.

Op een dag had ik even niets om handen. Ik stond ik op de uitkijk, wachtend op een prooi. Bij de Hofvijver. Naast het ruiterstandbeeld. Het verkeer van Rotterdam  kwam destijds via het Rèswèkse Plèn binnen bij het Bûhtenhof. Daar wisten die Amerikanen niet of ze linksaf moesten of rechtdoor. Ze stonden met hun drijfschuit even stil in de bocht, om op een plattegrond te kijken. Daar besprong ik ze om mijn diensten aan te bieden. Ik had geen straatgidsvergunning maar ik nam het risico. Er was zoveel werk voor iedereen.

Plotseling voelde ik een hand op mijn schouder. Ik keek om. Een onbekende. Hij leek op de vieze man van Koot. Hij siste mij toe: ‘Pas op jôh, die regenjas aan de overkant is een stille. Van het Burôw Bûhtenhof.’ Ik zei: ‘Hoe kent u mij?’, terwijl ik op de fiets stapte.

‘Bertus’, zei hij, en liep door.

Nooit meer heb ik me op straat zo beschermd gevoeld als in de dagen van toen.

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Mexican Dream

‘Only a Kahlua can save me’, my wife said as she stepped into our appartment with the groceries. That remark did not surprise me at all, because I’ve been hearing it at least once a day since that fateful evening, about thirty years ago, when she ran out of Tía Maria. The emergency liquor man was out of TM that night so he recommended Kahlua to her as a substitute. Since then, she has never had anything else but Kahlua so she turned me into an addict as well.

What has occupied my mind ever since is ‘how can we turn that magnificent slogan into gold? Why keep it all to ourselves?’ I have no connections in the advertising aka communications world. But think of all the business opportunities lost by the distiller unaware of my wife’s brilliant invention! It is crystal clear to me that the use of this slogan will result in flocks of women getting hooked on this wonderful elixir. Anyone who likes coffee liqueur and reacts favourably to rum, coffee and extract of cactuses, will fall for this stuff and be stuck with it for the rest of his or her life. This is precisely what the English call an ‘acquired taste.’

Strangely, I am now reminded suddenly of our late solicitor. We were sitting in front of his desk, a few days before our marriage,  as he read out aloud the full text of our prenuptial agreement, complete with lists of all possessions on either side. He read these out in full, at the special request of my wife. Every plate and doorknob and florin. Frankly, I saw no use for all this. Being a romantic, I thought that marriage was forever and  I believed in our everlasting undivided interest in all. But my wife had insisted. As the man read on and on, he saw a certain look on my face, so he briefly interrupted his litany and said to me re-assuringly, in a voice full of empathy, with a twinkle in his eyes: “Maak je geen zorgen Jan, simpel gezegd betekenen deze huwelijkse voorwaarden: ‘wat je hebt daar zit je mee”. So “Don’t worry Jan, this agreement simply means that you’re stuck with what you’ve got.” That shook me up. Startled, I glanced at my wife out of the corner of the only eye I have available for such observation. She was unconcerned, the enumeration of all her possessions made her radiate. Never mind. Acquired taste, you get my drift?

My belief that cactus juice is a determining ingredient in Kahlua is based on a dream. At dusk, I was riding a horse in a Mexican desert. Cactuses and Joshua trees all around. Men on horseback, colossal hats. Mariachi music. The sound of a singer, sobbingly chanting his dramatic love story, interrupted by engaged shouts of his audience, such as ‘carajo, me moja el niño’. I had had quite a number of Kahluas the night before. As I woke up I thought: ‘carajo, se me olvidó que les olvidé’ as the dream evaporated and I continued in French to my Dutch wife (not the bed roll, I hasten to add with reference to Somerset Maugham). Mind you, it is very difficult to keep five languages one a single head. Since that dream, the connection between Kahlua and cactus is for me an established fact.

By the way, one night I clearly saw, in a black and white movie,  how  Humphrey Bogart and Lauren Bacall lit a cigarette together and poured themselves a Kahlua.   They liked it as much as we do, evidently. The person next to me muttered something like ‘hidden persuaders’,  but under the heavy velvet curtains behind Lauren and Humphrey I saw no shoes sticking out. Never mind.

What about it, reader, what are we going to do with my wife’s slogan?

PS They could have been Spencer Tracy and Katharine Hepburn. Please tweet.

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Vrouwen


mijn vrouw

Er zijn vrouwen in mijn leven geweest die ik nooit zal vergeten. Niet dat ik met hen iets gehad heb waarover mijn vrouw zich druk zou moeten maken. Onvergetelijk om redenen subtieler dan overspel. Zo liep ik eens een Italiaans restaurant binnen met de vijfentachtigjarige Engelse weduwe van een Italiaanse graaf. In het zuiden van Engeland, waar ze woonde op de rand van een klif. Het is de enige keer dat ik haar heb ontmoet. Ik zocht iets in haar archief over een Nederlandse schrijver van vroeger. We reden naar dat restaurant toe in haar oude auto die door duct tape bij elkaar werd gehouden. Ze reed als een duivel. Al die details, ofschoon volstrekt waar, doen niet terzake. Ik geef ze toch, want zo zie ik haar weer even voor me. Mijn vrouw was er bij, ze kan alles beamen. Bij binnenkomst van de Trattoria had ik de weduwe galant bij de arm. Ze zei zachtjes:

‘It has been a long time since I went out with a man in a hat’.

Dat raakte me in mijn hart. Op dat moment maakte me het niet uit of die vrouw 20 of 85 was. Toch vond mijn vrouw het niet erg. Ze is tien jaar jonger dan de Engelse en ze kon haar zien. Een andere keer stuurde ik zonder bijgaand commentaar een boekje terug aan een een tweedehandsboek-handelaarster in Marseille. Ik had het boekje dubbel, vandaar. Ik schreef haar adres op de envelop. Met mijn vulpen. Ik kreeg een email terug met de opmerking dat ik een généreuse handschrift heb. Mijn vrouw vindt dat niet leuk. Want ze vermoedt dat die handelaarster tien jaar jonger is dan zij en ze kan haar niet zien. Weer een andere vrouw kwam ik onlangs tegen bij een trouwreceptie. We hadden elkaar meer dan dertig jaar niet gezien. Mijn vrouw was erbij, ze kon haar zien. Zelfde leeftijd als zij. Ze kan beamen wat die vrouw toen tegen me zei:

‘Jan! Je ziet er veel leuker uit dan vroeger, je lijkt wel een schrijver, of zo.’ 

Mijn vrouw denkt nog steeds na over dat ‘of zo’. Ik zal U op de hoogte houden over eventuele verdere ontwikkelingen. Overigens, ook zij vindt mij wel leuk in die hoed.

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel

Eenvoud


Yuan Dynastie, circa 1300

Mijn vriend Ken is dood. Hij had kind noch kraai. Vijfentachtig. Waarvan we elkaar vijfenveertig jaar kenden.Ik zag hem voor het eerst aan de evenaar. Verstokte vrijgezel. Voor zijn afleiding verzamelde hij. Chinees porcelein. Soms mocht ik een stuk van hem kopen. Dat ging niet vanzelf. Als een jaloerse minnaar hield hij het verborgen. In een rozenhouten kastje met een chinees slotje. Hij deed het geheimzinnig open. Hij gaf het stuk in de hand. Ik keek. Ik bevoelde, want dat moet. Dan ging het weer achter slot. Dit ritueel herhaalde zich gedurende maanden. Soms werden mijn smeekbeden verhoord. Als ging het om het afstaan van een orgaan. Dat kostte me dan vijfhonderd gulden. Zijn potjes waren ouder dan Ming. Ze moesten worden beloond naar evenredigheid met hun uithoudingsvermogen.

Veertig jaar geleden nam hij ontslag uit zijn vaste betrekking. Hij verhuisde naar de duurste plek bij Londen. Om zijn cottage en zijn beboste acre à contant te kunnen financieren, verkocht hij één enkele pot. Ik moet toegeven, het was zijn allermooiste. Vanuit zijn cottage bediende hij Sotheby’s en Christie’s. Belangrijke musea. Rijke verzamelaars. In plaatsen zoals Honolulu, San Francisco en Boston. In veilinggidsen herkende ik soms een van zijn potten. Onder de aanduiding ‘The Property of a Gentleman’.

Hij is altijd eenvoudig gebleven. We belden elke maand. In de goedkope uren. Een belangrijke  aankoop beschreef hij vertrouwelijk. In termen die ik begreep. ‘Mohammedan Blue. Hui hui ch’ing. Orange peel glaze. Zo mooi als een fake. 350.000,00 US Dollars.’ Maar dat laatste zei hij niet.

Hij zei: ‘driehonderd vijftig joe es’.

Door zijn eenvoud behield ik het overzicht.

 

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel