Colombia in de sixties (4): Cultuurschok

1964. We rijden op een morgen met een Landrover het Colombiaanse junglekamp uit, op weg naar de rivier, de pont en het vliegtuig. In de verte doemt een obstakel op. CUIDADO, HOMBRES TRABAJANDO – staat in grote letters op het bord. ‘Let op, mannen aan het werk’. Voorzichtig manoevreert de chauffeur de Landrover om een kolossale kuil heen. De mannen zijn druk bezig met het repareren van een gat in een waterleiding. Na een jaar mogen we van de Firma een week op local leave , dat wil zeggen dat we een week het kamp uit mogen, maar niet te ver weg. Geen frisse neus in Europa. Dat is te duur en duurt te lang. We gaan per vliegtuig naar een van de dichtbije Nederlandse benedenwindse eilanden.

Een bizarre ervaring. Want de Nederlanders daar gedragen zich heel anders dan die in ons junglekamp. Zo moet het vroeger geweest zijn in ons Indië. Zowel bij het personeel van de Firma als van de Koninklijke Marine ligt grote nadruk op verschil in rang en stand. Men zegt « U » tegen elkaar, niet « jij » zoals in ons kamp. We maken dat al mee in de Club, op de eerste de beste avond. Max Tailleur treedt op in de grote personeelsclub. Een anachronisme. Het lijkt hier plotseling Nederland uit de dertiger jaren, mannen in pak en das en dames in japonnen. Men zit in volgorde van rang. De voorste rij is geheel leeg. Afzeggers? Een tijdje gebeurt er niets. Max te laat? Plotseling staan de honderden aanwezigen als één man op, alsof de Koningin of de Dominee binnenkomt. Een stem schalt door de luidsprekers, op toon, in keurig ABN: ’De Directie en hun Dames’. De Directeur knikt ons minzaam toe. Dat is het sein. We mogen gaan zitten. Dus wij gaan zitten. Een retro-cultuurschok. Wat een contrast.

Bij ons in het jungle kamp golft iedereen, hoe meer zielen hoe meer vreugd. Hier op het eiland geldt ballotage. Toch worden we in de golfclub en op de course toegelaten. Naar mijn rang wordt niet gevraagd. Men vindt ons blijkbaar interessant omdat we uit Colombia komen. Hier geen groene sappige golfcourse langs de jungle, geen vrolijke apen die uit het bos komen om ballen te pikken. We golfen nu op een rotsige vlakte met hier en daar vreemde kortbladerige palmbomen met lange kale stammen. Gewend om ballen kwijt te raken in sloten, krijgen we nu te maken met een ‘local rule’ over ballen die onbereikbaar en onwrikbaar in de kruinen van die benedenwindse knotwilgen blijven steken. De ‘greens’ heten hier ‘brownies’. Ze bestaan uit oliehoudend zand, dat na elke passage aangeveegd wordt met een sleepnet, zoals op een gravel tennisbaan in Nederland. Dit werk wordt gedaan door zich onzichtbaar achter cactussen schuilhoudende mannen, “Portugezen” genaamd. Waarom weet ik niet maar ze zien er inderdaad enigszins Portugees uit. We bekijken de stad. Langs de kade zien we kleurige zuid-amerikaanse schepen met groente en fruit, die loodrecht op de wal gemeerd liggen, hun boegsprieten uitstekend over de kade. We neuzen rond in een juwelierszaak met een electrisch klokkenspel boven de deur. We dineren hoog boven de stad in een oud fort. Uitkijkend over het water zien we verlichte schepen, een verlichte raffinaderij en de lichtjes van de stad. Een paar dagen later zijn we weer terug in onze andere cultuur.

Ik ga met een Colombiaanse arbeider op jacht. Een splinternieuw jachtgeweer kost in het rivierstadje negentig nederlandse guldens. Ik schiet haast altijd mis maar de tochten door de jungle in het pikkedonker zijn altijd spannend. De eerste keer, op de terugweg bij daglicht, schrik ik. Ik steek stroompjes over, wankelend en armen zwaaiend, over dezelfde boomstammen die ik net gisterenavond in het donker in gezwinde pas heb overgestoken. Achter mijn voorganger met zijn zaklantaren. Zonder te weten hoe diep het onder me was. Die nachten en ochtenden in het bos zijn magisch. De geluiden van het oerwoud. We zitten goed verborgen aan de rand van het moeras. We wachten totdat het licht wordt en de eenden komen. De Pato Real. Op de terugweg door de jungle wordt hier en daar gestopt bij primitieve huisjes. Arme mensen zonder veel formele opleiding, die beeldend mooi hun taal spreken. Ons zonder te vragen een cafecito geven. Fijnbesnaarde filosofen. Zij onderwijzen mij over de zin van het leven. Bij hen voel ik me buitengewoon op mijn gemak. Geen cultuurschok.

Print Friendly, PDF & Email
Deel dit artikel