‘De grootste vijand van de literatuur is haast’, kopte de Haagse Post op 8 januari 1977. Het stond in grote lichtblauwe letters op de voorpagina, dwars over een grote kleurenfoto van een keurige heer in blazer, grijze broek en suede schoenen, achterover leunend in een witte tuinstoel, onder een stenen boog omlijnd door een wingerd met rode bloemen, souverein terneder starend naar de fotograaf, een paar treden lager. De man was F.C. Terborgh, de fotograaf Steye Raviez. De journalist die het interview schreef was Jan Brokken. Zou een schrijver van een klein oeuvre vandaag de voorpagina van een opinieblad halen?
De journalisten waren Terborgh in November 1976 gaan opzoeken in zijn huis in Linhó, Sintra, Portugal, omdat hij op het punt stond 75 jaar oud te worden. Hij woonde daar sinds zijn pensioen in 1967. Zijn laatste post was ambassadeur in Lissabon. Tijdens zijn carrière vanaf 1932 arriveerde hij op zijn posten net voordat er grote moeilijkheden kwamen.Toeval. Hij was in Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog, in Peking toen de Japanners er binnen vielen, in Londen en Lissabon tussen spionnen en displaced persons tijdens de tweede wereldoorlog, in Warschau toen Polen in handen kwam van communisten. Dat heeft allemaal op subtiele wijze weerslag gekregen in zijn werk. Hij overleed in 1981 te Sintra, aan een complicatie na een routine operatie. F.C. Terborgh was zijn pseudoniem, zijn naam was Reijnier Flaes.
Deze schrijver is vergeten, behalve bij een kleine schare liefhebbers. Dat is jammer want zijn korte verhalen en novelles zijn nog steeds de moeite waard. Een wat archaïsche stijl, vooral in zijn vroege werk, verraadt dat hij zijn vroege jeugd in Duitsland heeft doorgebracht. Zijn vader was Nederlands marineofficier die zich met Terborgh’s Duitse moeder had teruggetrokken in Hamburg en daar consul was.
Terborgh was een eigenzinnig mens, he did not suffer fools gladly, maar hij kon ook zeer charmant en geestig zijn. Typerend voor hem is de volgende anecdote. Terborgh bewaakte voor het pensioen zijn pseudoniem als een staatsgeheim. De uitgeefster van Querido, Alice van Nahuys, bracht in 1954 een boekje uit over haar “stal” schrijvers, genaamd ‘Singel 262, vierentwintig biografieën”. Iedere auteur van de 24 moest een korte biografie en een foto leveren. Terborgh leverde wel een biografie maar geen foto. Na hardnekkig aandringen van Alice, stuurde hij deze foto, met achterop geschreven:
‘De mensen die mij kennen vinden deze houding zeer karakteristiek.’ Alice, in woede ontstoken, stuurde hem toen het manuscript terug van de dichtbundel die hij later in eigen beheer zou uitgeven onder de naam “Padroëns”, met een briefje waarin ze opmerkte dat ‘toch niemand deze grijze poezie zou willen lezen’. Terborgh maakte zich geen illusies over zijn toekomstige faam. Tegen een van zijn zoons zei hij eens: ‘Als jaren na mijn dood een arme student een van mijn boekjes koopt bij een antiquaar, heb ik succes gehad.’
(wordt vervolgd).