De jaren die Terborgh in Spanje heeft doorgebracht, van 1933 tot en met 1938, hebben zijn persoonlijke leven en zijn literaire werk diep beïnvloed. In 1934 maakte hij intensief kennis met het landschap van de Spaanse meseta en van het Zuiden van Spanje, hij ontmoette Slauerhoff twee keer vrij langdurig, een keer bij ‘Slau’ thuis in Tanger en een paar maanden later bij hem zelf thuis in Madrid.
Samen met twee bevriende diplomaten ondernam hij een reis naar Portugal. In 1935 bleef hij de meseta en het Zuiden van Spanje intensief exploreren, de Italiaans-Nederlandse literaire criticus Giacomo Antonini kwam langdurig bij hem langs op de heen-en terugweg naar en van Tanger om de inboedel van Slauerhoff te beredderen, het begin van een levenslange boezemvriendschap.
Vanuit Saint-Jean-de-Luz ondernam hij een ontdekkingstocht door de Vallée du Lot in Frankrijk. Deze ervaringen uit 1934 and 1935 vormden de grondslag voor zijn meest bekende boek: Het gezicht van Peñafiel. In de periode 1936-1938 werd zijn aandacht geheel opgeëist door zijn verwikkelingen in de Spaanse burgeroorlog, die hun neerslag hebben gevonden in bijvoorbeeld zijn novelle Santa Cruz.
In de tweede helft van 1933 en in de eerste maanden van 1934 begon Terborgh’s vrouw Marguerite spijsverteringsproblemen te krijgen, die tegenwoordig als aneurexia zouden worden aangeduid. Besloten werd dat ze zich in Zwitserland zou laten onderzoeken door een vertrouwde arts. Op 19 februari 1934 bracht Terborgh haar met de auto naar Hendaye en zette haar daar op de trein.
Zij bleef weg tot 8 april en in de tussentijd ging hij alleen op ontdekkingstocht. Reeds de tocht naar Hendaye en terug naar Madrid beschreef hij in detail in zijn dagboek. Het is jammer dat hij niet, zoals later Cees Nooteboom, naast zijn romans ook reisboeken heeft geschreven:
Maandag 19 Februari: Vroeg naar Irun. In Lozoyuela een hond overreden. Op 270 km van Madrid in heerlijke voorjaarszon langs de weg gegeten. Het licht is nog ijl – de zon staat laag – op stammen en weg zijn veel schaduwen. Misschien juist daarom geniet men meer – sneeuwresten langs de weg – een enkele tjilpende vogel. Op een kale jonge olm zitten enkele eksters zich in de zon te koesteren. De wegen reeds geheel sneeuwvrij. Weer de verkeerde weg over Vergara genomen – tegen vier uur een lekke band. Goed gegeten in het Hotel du Midi te Hendaye – villa “irréprochable et très abordable”, volgens een mindere stationschef – kort afscheid.
Dinsdag 20 Februari: Terug langs de weg over Alsasna [?]- vlugger en breder – ten dele zeer schilderachtig – een volgende keer Salvatierra te bekijken – er is een gotische kerk waarvan het bouwplan vierkant schijnt te zijn. De indruk van een vergaderlokaal. Het land tot Vitoria vlak – goede straat – een vaagheidsachtige indruk – bruine kleuren. Soms herinneren dorpen aan de Jura streek. Gisteren, komende, een twintigtal kilometers vóór Aranda del Duero, werden de heuvels een groenachtig wit – een heel licht soort olijfgroen, soms moeilijk van vuil-wit te onderscheiden: wijnrode lagen eronder. Velazquez-kleuren. Heiïge lucht. Een volgende keer Lerma te bekijken – men rijdt in de regel veel te vlug. De 17e eeuwse Duque schijnt er gebouwd te hebben.
Vóór Burgos merkwaardig kale heuvels – ik weet niet hoe, maar het herinnerde me aan de wijnheuvels in het Rijndal. De torens van de kathedraal van het Noorden gezien herinneren een ogenblik aan het landschap van Chartres. Weer op de 270 km langs de weg gegeten. Aranda del Duero een volgende keer eens te bekijken. Nu doorgereden: om half vijf in Sepulveda.
Prachtige binnenkomst. Een Toledo-achtige situatie – uitgestorven gat – vroeger waren er zeven poorten – reeds in de Romeinse tijd. Nu zijn er slechts nog de zeven sleutels van over, die een gebochelde toont in een aandoenlijk cafardeus raadsgebouw. Enkele interessante Romaanse kerken – één vooral boven op de berg met een mooie arkadengang in warm avondzonlicht. Merkwaardig hoeveel wereldlijker romaanse gebouwen dan gotische zijn. Steeds iets paleisachtigs – altijd dezelfde geheimzinnige lokkende atmosfeer van Sion of Poitiers.
Ontdekkingen gaan pas langzaam – maar ik begin iets van een heel ander levensgevoel te begrijpen – ruimer en menselijker dan in latere eeuwen. Bloemen en zon, geen pijen. Op het stadsplein een fonda ergens op een tweede verdieping; dacht een ogenblik dat m’n gids me naar een vrolijker soort huis wilde brengen. Van een der achterkamers prachtig uitzicht op een oud-kastiliaans landschap – hard en leeg, maar in de avond van een haast innige stemming. Het nest heeft geen twee duizend inwoners meer – uit een der kerken kwam de confrèrie – ergens een stervende. Terug door de olmenlaan naar de grote straatweg – een volgende keer enige fotografieën te maken. In het avondlicht prachtige sneeuwbergen voor me – rechts de verderaf liggende Guadarrama groep – links de Somosierra groep – Monte de Montejo – het massief is wel 35 km diep. Een volgende keer Buitrago te bezoeken – ietwat vochtige, heerlijke koelte – dorpslichten, schaarse lampen langs de weg – zoekende autolichten van auto’s in bochten.
Thuis aangekomen, besloot hij een paar dagen later weer te gaan toeren. Op Zaterdag 24 februari maakte hij een tweedaagse reis naar Valladolid over Segovia, Medina del Campo, Coca en Simancas, de dag erna terug over Portillo, Cuellar en Peñafiel.
Onder dit artikel het kasteel in Portillo, met zijn auto – een bezienswaardigheid. Spanje was zeer arm, de wegen waren niet of slecht geplaveid, de kastelen waren in een ernstige staat van verval.