Uit de brieven aan Axel Huber komt een enigszins ontheemde, eenzame denker maar ook een aardse wereldgenieter naar voren. Ontheemd en eenzaam zou hij lang blijven. Ontheemd omdat hij zich in Nederland – en aanvankelijk in de Nederlandse taal – een vreemde eend in de bijt voelde. Later zou daar een een ontheemding in de tijd bij komen. Toen Roland Holst in 1968 bij hem logeerde in Portugal, waren de twee het over eens dat mensen die voor de Eerste Wereldoorlog geboren waren, geheel anders over het leven nadachten dan die van daarna.
De meeste brieven zijn geschreven in de periode van 1921 – het jaar van zijn eindexamen en het begin van zijn rechtenstudie in Utrecht – tot en met 1929, het jaar waarin hij in Utrecht promoveerde op een proefschrift over Europese territoriale conflicten, met als hoofdvoorbeeld de geschiedenis van Polen. Daarna volgen nog twee brieven uit Bern (1930/31), zijn eerste diplomatieke plaatsing, twee uit zijn volgende standplaats Madrid (1935/36) en veel later, na zijn pensioen, een uit zijn huis in Linhó, Portugal (1977).
Al heel vroeg las hij buitengewoon veel en greep hoog als het ging om de keuze van een boek. Zo las hij in zijn eindexamen jaar, toen hij voor zijn examen toch al veel boeken te lezen had, tussen door even 800 paginas Strindberg. Over zijn vader schrijft hij weinig, behalve dat die teleurgesteld was in zijn studiekeuze, die had liever gezien dat hij ingenieur of marineofficier was geworden. Over zijn moeder schrijft hij wel, met haar had hij een diepe band die nog eens tot uiting zou komen in een bibliofiel dun boekje dat hij schreef na haar dood in 1950: In memoriam Matris.
De meest belangrijke punten die van belang zijn om de latere schrijver te herkennen komen naar voren uit een aantal brieven uit Italië, waar hij zijn grote ommekeer zou beleven. Zijn vader was overleden in april 1927. Zijn moeder ontmantelde het huis in Hamburg en ging een paar jaar reizen met haar dochters, soms ook met haar zoon.
Vanaf eind 1927 bracht hij samen met haar vier maanden in Toscane door, ze namen hun intrek in een appartement in Florence. Daarna ging hij met haar nog vier maanden naar Viareggio en naar Capri. Ze bleven een jaar in Italië. Het is in Toscane dat hij diep heeft nagedacht over zijn toekomst. Hij was klaar met zijn studie en bereidde zijn dissertatie voor. Hij zou keuzes moeten maken over een toekomstige loopbaan.
Over dit denkproces schreef hij vanuit Italië onthullende brieven aan zijn vriend Huber. Het is bijzonder dat hij de net ontwikkelde visies die hij toen naar voren bracht, zijn leven lang zou handhaven. Zij vormen later de basis voor zijn literaire werk. Hij droeg dezelfde visies nog steeds uit tijdens de interviews die hij gaf rond zijn 75e verjaardag, vooral aan Jan Brokken die met de fotograaf Steye Raviez een paar dagen bij hem in Linhó logeerde en aan Frans Boenders toen die hem een lang interview afnam voor de BRT.
De noodzaak van eenzaamheid en nietsdoen :
‘Een gelukkig mens is lui in het oog van zijn medemensen’. Men moet de tijd en de gelegenheid nemen om tot zich zelf te komen en daar bij te observeren en attent te blijven op wat er rondom gebeurt.
De kringloop van het leven:
Hij geloofde dat, zoals planeten een baan beschrijven, het leven van een mens zich afspeelt volgens een onveranderlijk plan, een kring die zich sluit bij de dood. Hij koos in Toscane als levensdevies: sub specie aeternitatis: Vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid. Hij zag dat er in de gebeurtenissen in zijn leven een toeleg was, een toeval, iets wat je toevalt. Van dat moment dateert hij zijn brieven met de maand aangeduid als Romeins cijfer, hetgeen hij altijd heeft volgehouden, zelfs op zijn grafsteen.
Het landschap:
Nog in 1922 had hij geschreven dat hij het land had aan natuurbeschrijvingen. Geleidelijk had hij het landschap meer leren waarderen, maar uit de Florence brieven blijkt dat de confrontatie met het Toscaanse landschap een grote ommekeer bij hem teweeg bracht. Hij schreef uit Florence op 16.XII.27 :
“Ik weet niet of ik je ooit op duidelijke wijze mijn verknochtheid aan het landschap heb uiteengezet, deze conditio sine qua non die de eenheid tussen land en stad me lijkt voor een harmonisch, gesloten leven; deze onvatbare invloed die van het landschap, de eenzaamheid, de gesloten kring op de vorming van mensen uitgaat…….Het zal je duidelijk zijn, ik heb mijn landschap gevonden – dat is van integrerend belang in je leven – en daarom draait voor mij hier eigenlijk alles.”
Het landschap zou een van de belangrijkste kenmerken van zijn werk worden. Zelfs het ‘rode licht’ waarover hij zo vaak zou schrijven, heeft hij in Toscane voor het eerst gezien.
Zijn keuze voor de toekomst:
In een brief van 30.III.28 uit Florence:
“ik heb de (misschien allerbelachelijkste) illusie om schrijver te worden – als hoofdambacht – niet veel maar goed……. En wel waarom? Omdat noteren de enige mogelijkheid voor mij is mezelf te leren kennen – me te bevrijden – te overwinnen… Goed, maar om te ‘groeien’ heb je ervaring nodig – en de hele dag schrijven kun je evenmin als luieren, d.i. als het te erg wordt terugzinken. Ergo… ik zal een ambacht kiezen dat voor mij innerlijk secundair is – me de nodige vrijheid laat – mij met die mensen in aanraking brengt die me relatief het belangrijkste lijken d.i. mijn ervaring vermeerderen.”
Hij koos daarom voor de diplomatieke dienst. Die was in die tijd veel minder hectisch dan nu en liet ruim de vrije tijd om in een vreemd land rond te kijken en mensen te leren kennen en erover te schrijven. Op het Ministerie van Buitenlandse Zaken wisten ze al gauw dat hij niet blij zou zijn met een overplaatsing waarbij hij het druk zou krijgen. Geen landen zoals Engeland of Frankrijk of de Verenigde Staten dus. Hij ging liever daarheen, waar iets te zien en te beleven viel.
Dat heeft hij geweten. Tijdens zijn carrière vanaf 1932 arriveerde hij op zijn posten net voordat er grote moeilijkheden kwamen. Hij was in Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog, in Peking toen de Japanners er binnen vielen, in Londen en Lissabon tussen spionnen en displaced persons tijdens de tweede wereldoorlog, in Warschau toen Polen in handen kwam van communisten. Het heeft allemaal op subtiele wijze weerslag gekregen in zijn werk. Na zijn pensioen vroeg eens iemand: “Meneer Flaes, hoe is het mogelijk dat iemand die zo weinig diplomatiek is, bij de diplomatieke dienst wilde gaan werken?” Zijn antwoord was: “Wie ging er voor mijn literaire productie betalen?”
De foto hierboven, van de 23 jaar jonge Flaes, zijn moeder en zijn oudste zus, is genomen op het station van Hamburg op 17 juli 1925.