Na een paar weken ga ik voor een maand naar een kamp in de Delta. Ik vlieg met de Norman Islander, een vliegtuigje met enorm brede vleugels. Het is ontwikkeld om in vliegende storm op de piepkleine rotseilandjes van de Shetlands te landen. Het heeft plaats voor maximaal zeven passagiers en wat vracht.
De piloot van vandaag staat bij zijn vaste passagiers bekend als “The Fiddler”. Gesteven wit overhemd, donkere epauletten met drie gouden banden, donkerblauwe korte broek met messcherpe vouwen en witte kniekousen. Hij heeft ooit als gezagvoerder op grote Boeings van British Airways gevlogen en vindt deze kist beneden zijn waardigheid. Hij doet dus alles precies volgens het boekje. Alvorens de machine te starten, draait hij zich in zijn stoel om en kijkt zijn zeven passagiers onderzoekend aan – er is geen tussenwand – en zegt in bekakt Engels: ‘Good morning gentlemen, have you all flown this aircraft before?’ Ik houd mijn mond, want ik ben gewaarschuwd. Zou ik mijn vinger hebben opgestoken, dan zou hij ons allen een kwartier bezig houden met alle mogelijke details waarvan we zenuwachtig zouden zijn worden.
Tijdens de vlucht is hij voortdurend bezig om een en ander fijn te regelen en te fiddelen, zodat iedereen bloedzenuwachtig wordt van het steeds veranderende geluid van de motoren, hoog, laag, hoog, laag. De zenuwen zijn in de machine goed te ruiken. Telkens wanneer we de kust passeren (twee keer, want we vliegen langs een lange bocht in de kust), is er hevige remous. De piloot heeft het extra naar zijn zin terwijl we meters omhoog en omlaag dansen. Nu kan hij laten zien wat hij waard is.
Mijn buurman vertelt me dat de favoriete piloot van ieder een grijsharige Engelsman is, een soort lieve grootvader die tegen zijn pensioen aan zit. Hij draagt altijd een geblokt wollen vest met knoopjes over zijn witte overhemd, alsof hij op Zondag het gras gaat maaien in zijn tuin in Engeland. Geen spoor van epauletten. Hij zegt niets, brengt het vliegtuig snel op kruishoogte, trekt het horizontaal, zet het op de automatische piloot, schenkt zich koffie in uit een thermosfles die hij op het dashboard plant en begint aan zijn sandwiches. ‘Kijk’, zegt mijn buurman, ‘dat zijn de beste piloten, no fussing about.’
Dicht bij de grond draaien we rondjes om de grasbaan waarop we gaan landen. De strip wordt doorkruist door een autoweggetje en de slagbomen zijn nog niet dicht. De man die dat doen moet slaapt waarschijnlijk ergens onder een boom, want we zien een zwarte arm uit het raam van een schuurtje komen die dwingend met een ijzeren staaf op een lege oliedrum slaat. Dat heeft succes, want na het volgende rondje zet de Fiddler de machine aan de grond. Ik ben in de Delta.